Pieter Jan Bouman



Foto: Archief NSV

Door Mineke van Essen

Als een ‘Geert Mak van de twintigste eeuw’ bracht Bouman het verleden tot leven. Zijn boeken, de 34 drukken van Revolutie der Eenzamen voorop, lagen op talloze salontafels en vonden vertaald hun weg over de wereld. Veel studenten uit de jaren veertig en vijftig, van economie tot maatschappelijk werk, maakten via zijn inleidingen in de sociologie en in de sociaaleconomische geschiedenis kennis met het vakgebied. De cultuursociologische benadering waarvoor hij stond, raakte al tijdens zijn Groningse hoogleraarschap op zijn retour. Daardoor werd de ooit voor de sociologie zo gezichtsbepalende Bouman na zijn dood snel vergeten. Maar met zijn omvangrijke werk had hij wel een nieuw soort sociale geschiedschrijving geïnitieerd: hij gaf onzichtbaren een stem.

Door zijn studie economie aan de Nederlandse Handelshogeschool (nu de Erasmusuniversiteit) te Rotterdam kreeg Bouman oog voor de negatieve kanten van de moderne geïndustrialiseerde samenleving en voor de historische processen die eraan ten grondslag lagen. Op zoek naar verklaringen kwam hij terecht bij Karl Marx en bij sociologen als Werner Sombart en Max Weber. Zo raakte de jonge econoom voor de rest van zijn leven in de ban van de geschiedenis en van de cultuursociologie.

De eerste neerslag ervan, geschreven terwijl hij in Middelburg leraar geschiedenis was, publiceerde Bouman al in 1938, Van Renaissance tot Wereldoorlog (tot 1974 herhaaldelijk herdrukt). Rode draad vormde ambivalentie over de modernisering. Alleen door traditionele normen en waarden van ‘vroeger’ te integreren in de moderne kapitalistische samenleving, zou volgens hem desintegratie voorkomen kunnen worden. Korte tijd zag hij, als meer intellectuelen van zijn tijd, de remedie in het opkomende fascisme en nationaalsocialisme. Later in de jaren dertig nam hij afstand van deze ideologieën, maar bleef wel een pleitbezorger van een meer corporatieve ordening van de samenleving. Gedreven door zijn geloof in de kracht van saamhorigheid, tussen arbeiders en ondernemers, kerkgangers en atheïsten, was Bouman actief in de beweging van de Volkshogeschool, speelde in de eerste oorlogsjaren een actieve rol in de Nederlandse Unie en sloot zich direct na de oorlog aan bij de Nederlandse Volksbeweging (NVB), die het traditionele zuilgebonden partijstelsel wilde doorbreken.

Na zijn benoeming tot hoogleraar sociologie in Groningen in 1946, als opvolger van Helmuth Plessner, kwam hij met zijn cultuursociologische benadering in de voorhoede van het vakgebied terecht. Voor de Groningse universiteit had hij grote betekenis: hij zette een volwaardige studierichting sociologie op poten, was intensief betrokken bij de oprichting van zowel de economische als de sociale faculteit, en vervulde met verve de functie van Rector Magnificus.

Intussen schreef hij veel, vooral historisch-sociologische studies, brede analyses waarin hij meer en meer oog kreeg voor wat hij het ‘verborgen gebeuren’ noemde, de ‘menselijke aspecten’ van de grote historische ontwikkelingen. Sociologen moesten in zijn ogen een soort van ‘klinische blik’ krijgen, zich oefenen in het zien van de maatschappelijke werkelijkheid. Zijn cultuurpessimisme, waarvan hij al in de vroegste publicaties blijk gaf, klinkt onder de oppervlakte in heel zijn oeuvre door.