Evert Hofstee




Door Jeroen Winkels

Evert Willem Hofstee behoorde tot de eerste generatie hoogleraren sociologie. Hij werd in 1946 benoemd aan de toenmalige Landbouwhogeschool in Wageningen. De geboren Groninger (Westeremden) stond met de Duitse filosoof en socioloog Helmuth Plessner in 1938 aan de wieg van het Sociologisch Instituut aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hofstee was een veelzijdig man: hij staat niet alleen als socioloog te boek, maar heeft ook belangrijke bijdragen geleverd aan de ontwikkeling van de historische demografie.

Hofstee groeide op in een vrijzinnig onderwijzersgezin en ging na de HBS in 1928 sociale geografie aan de Universiteit van Amsterdam studeren. Hier zette Steinmetz hem op het spoor van de sociografie. Hij studeerde er in 1931 af en – mede omdat het tijdens de economische crisis moeilijk was om een baan te vinden – besluit dan om te promoveren op het Oldambt, een streek in Groningen. Deze dissertatie – opmerkelijk genoeg deel I geheten, deel II zou nooit verschijnen – is een mijlpaal in de Nederlandse sociologie. Hofstee kiest bijvoorbeeld, anders dan veel sociografen, in de begrenzing van de te beschrijven regio voor een sociologische optiek: “waar naast de grote boeren andere groepen een leidende rol in de samenleving spelen, daar eindigt het Oldambt”. In de studie relateert hij veranderingen in de economische structuur zorgvuldig aan ontwikkelingen in het godsdienstig denken en andere culturele factoren. Die sterke aandacht voor de culturele factor is een constante in zijn werk en ook terug te zien in zijn laatste grote werk: Groningen, van grasland naar bouwland 1750 – 1930. De verklaring waarom de boeren in het Oldambt overgingen van veeteelt op akkerbouw zoekt Hofstee – anders dan voorgangers die op het belang van de runderpest wezen – op de ontwikkeling van het modern-dynamische cultuurpatroon.

Relevant voor zijn latere werk als onderzoeker én bestuurder is de eerste vaste baan in 1937: Hofstee wordt medewerker van de Noordelijke Economisch-Technologische Organisatie (NETO). Hij is in die functie rechtstreeks betrokken bij veel toegepast onderzoek. Als bestuurder is hij vervolgens actief bij het ISONEVO, een instituut dat van 1940 tot 1960 een bijzondere rol speelde bij de uitbouw van de verzorgingsstaat. Zo voerde het ISONEVO beginjaren vijftig een nogal beladen enquête uit naar het toepassen van bewuste geboortebeperking; dit op verzoek van een nationale commissie (met Hofstee als voorzitter) die onderzoek deed naar demografische ontwikkelingen. Hofstee werd in 1943 ook adviseur van de directie van de Wieringermeer en van de Dienst der Zuiderzeewerken, een functie die hij vele jaren vervulde, vooral uit interesse in het vraagstuk van samenlevingsopbouw.

Hofstee ijverde in Wageningen geruime tijd voor een studierichting sociologie, die er uiteindelijk in 1956 kwam. Zijn betrokkenheid bij het onderzoek en onderwijs aan de Landbouwhogeschool ging echter veel verder. Als bestuurder droeg hij er in belangrijke mate toe bij dat de hogeschool zich tot een volwaardige ‘university of applied sciences’ ontwikkelde. Buiten Wageningen was zijn invloed als bestuurder minstens zo sterk. Hij was onder meer kroonlid van de Academische Raad, lid van de Onderwijsraad, lid van de Rijks Planologische Commissie, de Centrale Commissie voor de Statistiek, het bestuur van NIAS en het bestuur van de mede op zijn initiatief opgerichte Sociaal-Wetenschappelijke Raad. Hij was oprichter (in 1970, samen met Muntendam) van het NIDI waar hij ook tien jaar voorzitter van was, ruim twintig jaar voorzitter van de – ook al mede door hem opgerichte – Europese Vereniging voor Agrarische Sociologie en vele jaren voorzitter van de Wageningse Nutspaarbank. Het ging hem daarbij niet om prestige, veel meer was het een plichtsgevoel tegenover de publieke zaak dat hem dreef, of zoals zijn Wageningse collega G.A. Kooij schreef: “een nooit aflatend, onbaatzuchtig ijveren voor de publieke zaak en volstrekte integriteit”.

Hofstee was een workaholic, van vroeg tot laat op zijn werkkamer te vinden. Hij beëindigde in 1980 zijn leeropdracht met een bijzondere afscheidsrede: Vrijheid, gelijkheid en eenzaamheid. Het is geen optimisme dat daaruit opklinkt. De man die vanaf zijn eerste baan lokale en nationale overheden van advies diende constateerde dat de overheid zijn gezag kwijt was en er in Nederland anno 1980 geen normerende autoriteit meer voorhanden was: het hyperindividualisme had in zijn ogen meer eenzaamheid dan broederschap opgeleverd. Als onderzoeker blijft Hofstee na zijn emeritaat volop actief tot hij bij het verlaten van zijn werkkamer in 1986 een hartaanval krijgt, na enkele maanden weer aan de slag gaat, maar ruim een jaar later, in december 1987 overlijdt.