André Köbben



Foto: Bram Belloni

Wikipedia

Door Justus Uitermark

André Köbben (1925-2019), emeritus hoogleraar antropologie, verlegde zijn aandacht van verre volksstammen naar de wereld van het Nederlandse beleidsonderzoek. Zijn advies voor integere beleidsonderzoekers: neem een rechtsbijstandverzekering.

André Köbben begon aan zijn studie zoals je van een antropoloog mag verwachten: hij bestudeerde niet-westerse samenlevingen. Zijn proefschrift uit 1955 was een studie naar de ‘zwarte planters’ in Ivoorkust en niet lang erna schreef hij over Djuka, Surinaamse marrons (afstammelingen van gevluchte slaven). In de loop der tijd richtte Köbben zijn aandacht steeds meer op zijn eigen omgeving. In de jaren zeventig gaf hij leiding aan het door hem opgerichte Centrum voor Onderzoek van Maatschappelijke Tegenstellingen (COMT) aan de Universiteit Leiden. In die turbulente jaren was er genoeg studiemateriaal voor handen. Köbben verwierf vooral publieke bekendheid door zijn betrokkenheid bij het Molukse vraagstuk dat in deze tijd explosieve vormen aannam.

Toen de frustratie van de Molukkers omsloeg in geweld – in de vorm van treinkapingen en bezettingen, soms met bloedige afloop – werden diverse commissies in het leven geroepen waar Köbben deel van uitmaakte. De Molukse onlusten gaven ook mede aanleiding tot het minderhedenbeleid dat niet alleen voorzag in subsidies en zeggenschap voor voorlieden van minderheden maar ook in veel onderzoek naar minderheidsgroepen. Köbben maakte onderdeel uit van dat zich ontvouwende beleidsveld en was onder meer lid van de Adviescommissie Onderzoek Minderheden die verantwoordelijk was voor het programmeren van minderhedenonderzoek.

Al tijdens zijn werkzaamheden voor ACOM is Köbben sceptisch over beleid. Hij constateerde dat veel initiatieven vanuit minderheden in werkelijkheid werden aangestuurd door goedbedoelende maar ook bemoeizuchtige zaakwaarnemers. De kritische houding naar het complex van onderzoek en beleid komt nog sterker terug in zijn meer recentestudies met Henk Tromp. In dat werk gaat het niet om minderheidsgroepen, maar om de wereldwijde volksstam waartoe Köbben zelf behoort: die van beoefenaars van de wetenschap.

In ‘De onwelkome boodschap’ analyseren Köbben en Tromp wat er gebeurt als onderzoekers tot bevindingen komen die hun opdrachtgevers of andere machtige partijen niet aanstaan. Köbben en Tromp rapporteren hoe onderzoeksresultaten hoe onderzoeksresultaten niet zelden onschadelijk worden gemaakt door ze dood te zwijgen. De analyse is beheerst maar het is duidelijk dat er heel wat op het spel kan staan. Onderzoekers die hun integriteit willen bewaren, kunnen te maken krijgen met diverse vormen van intimidatie.

Twee decennia na zijn emiritaat (in 1991) is Köbben nog altijd actief als publiek antropoloog. Onlangs liet hij zich als volgt over Diederik Stapel uit: “Hij is, zoals ook andere sommige andere fraudeurs. behept met het ‘ik heb altijd gelijk-syndroom.’ Hij meent echt: ‘ik weet toch wel hoe het zit, ook al heb ik het niet onderzocht.’”

Köbben zelf heeft juist een carrière opgebouwd rond het voortdurend bevragen van belangen en inzichten, van volkeren ver weg tot wereldjes dichtbij. Hoe dichterbij en groter de belangen, hoe groter de kans dat een onderzoeker tegen de haren instrijkt en represailles ondervindt. Mede om die reden geeft Köbben beleidsonderzoekers die hun integriteit willen beschermen een belangrijk advies mee: neem een rechtsbijstandsverzekering.