Patrick de Josselin de Jong



De Josselin de Jong in zijn werkkamer

(Foto: H.F. Vermeulen, Leiden 1987)



Wikipedia (NL)
Wikipedia (EN)
Levensbericht door James Fox

Door Han F. Vermeulen

Patrick Edward de Josselin de Jong (1922-1999) was hoogleraar culturele antropologie aan de Universiteit Leiden van 1956 tot 1987, promotor van 27 promovendi en auteur van 208 publicaties, waarvan 10 boeken. Hij was de belangrijkste vertegenwoordiger van de Leidse richting in de antropologie, die wordt gekenmerkt door de structurele benadering van sociaal-culturele verschijnselen en is gebaseerd op structurele linguïstiek, intern-vergelijkend onderzoek en langdurig etnografisch veldwerk.

De Josselin de Jong werd geboren in Beijing, China, en studeerde van 1940 tot 1948 Indonesische taal- en letterkunde en etnologie in Leiden. Aangezien de Leidse universiteit in november 1940 door de Duitse bezetter werd gesloten, volgde hij colleges bij professoren thuis om in maart 1943 zijn kandidaatsexamen aan de Universiteit van Amsterdam af te leggen. Twee maanden later weigerde hij de loyaliteitsverklaring te tekenen en dook onder. Met anderen gaf hij o.a. het verzetsblad The Home Service uit. Na de oorlog zette hij zijn studie voort in Leiden en volgde vanaf 1946 ook colleges etnologie bij J.P.B. de Josselin de Jong (1886-1964), de broer van zijn vader, die met W.H. Rassers (1877-1973) aan de wieg stond van de Leidse structurele antropologie. Na het behalen van zijn doctoraalexamen vergelijkende Indonesische taalwetenschap in april 1948 bleef Patrick de Josselin de Jong de werkcolleges van zijn oom volgen en begon aan het schrijven van een proefschrift. In oktober 1949 werd hij benoemd tot assistent-conservator aan het Rijksmuseum voor Volkenkunde te Leiden, waar hij o.a. de tot het Islamitische cultuurgebied behorende collectie beheerde. Eind 1951 promoveerde hij cum laude op de dissertatie Minangkabau and Negri Sembilan: Socio-Political Structure in Indonesia, waarin hij de structurele methode van zijn promotor (J.P.B. de Josselin de Jong) toetste in het westelijk deel van het Maleise studieveld. Vernieuwend was dat hij niet de relatie tussen verwantschap en religie centraal stelde, zoals in Leiden en Parijs gebruikelijk was, maar die tussen de sociale en politieke organisatie. Net als de beroemde dissertatie van Rassers, De Pandji-roman (1922), was deze studie niet gebaseerd op veldwerk maar op onderzoek van primaire en secundaire bronnen en van materiële cultuur.

In mei 1953 werd P.E. de Josselin de Jong aangesteld als ‘Lecturer Malay Studies’ aan de University of Malaya in Singapore. Hij deed vervolgens o.a. onderzoek in Negri Sembilan, Jempol, Rembau en Kedah in Maleisië en naar Maleise minderheden in Zuid-Thailand en Noord-Borneo. Met ingang van 1 december 1956 werd hij benoemd tot hoogleraar in de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte aan de Universiteit Leiden, vanaf 1963 de Faculteit der Sociale Wetenschappen, met als leeropdracht de culturele antropologie, in het bijzonder van Zuid-Oost Azië en het Zuidzeegebied. Hij bekleedde deze functie tot zijn emeritaat met ingang van 1 augustus 1987. Als opvolger van J.P.B. de Josselin de Jong ‘erfde’ hij, behalve diens toga en werkkamer in het Leidse museum, zijn wetenschappelijk medewerker, Peter Suzuki, evenals verschillende studenten die bij hem zouden promoveren.

Gedurende de volgende drie decennia bouwde P.E. de Josselin de Jong de wetenschappelijke richting van zijn voorgangers verder uit. Uitgaande van de studies betreffende ‘primitieve classificatiesystemen’ door Émile Durkheim en Marcel Mauss (1903), en de structurele linguïstiek van Ferdinand de Saussure (1916) preludeerde deze richting op het structuralisme van Claude Lévi-Strauss (1908-2008). Zich baserend op dezelfde voorgangers, en de taalkundige Roman Jakobson, publiceerde Lévi-Strauss structurele analyses van de denksystemen die ten grondslag liggen aan ‘elementaire’ verwantschapssystemen (1949) en mythen (1964-1971), vooral in Noord- en Zuid-Amerika. Daarin kwam Lévi-Strauss tot vergelijkbare conclusies over het belang van de structurele methode in zowel antropologie als linguïstiek, maar het werk van zijn Leidse voorgangers met betrekking tot Indonesië had hij niet verwerkt, hetgeen Lévi-Strauss als een van de belangrijkste lacunes in zijn werk zag. De Josselin de Jong besteedde een aanzienlijk deel van zijn wetenschappelijke werk en onderwijs aan het bekendmaken van het werk van deze voorgangers in het debat over de structurele analyse van culturen wereldwijd. De bundel Structural Anthropology in the Netherlands (1977) was hiervan het resultaat. Tegelijkertijd verwerkte hij de inzichten van Lévi-Strauss over binaire ordeningssystemen, evenals die van Edmund Leach, in zijn eigen werk over de sociaal-politieke organisatie van Zuidoost-Azië, zowel insulair als continentaal.

In zijn bekende artikel ‘De visie der participanten op hun cultuur’ (1956), dat was gebaseerd op veldwerk in Maleisië, stelde hij dat alleen veldwerk de gegevens kan ‘verschaffen die het zien van de grote lijn mogelijk maakt – welke op haar beurt weer de feiten in de individuele culturen begrijpelijker kan maken’. Ten tijde van de dekolonisatie was dit doel niet eenvoudig te bereiken. Pas met het Cultureel Accoord tussen Nederland en Indonesië van 1968, geratificeerd in 1970, werd het opnieuw mogelijk om onderzoek in Indonesië te doen. Veldwerk uitgevoerd door De Josselin de Jong en drie medewerkers op Sumatra in 1972-1973 verliep nog moeizaam, maar in 1977-1981 deden Anke Niehof en Roy Jordaan langdurig promotieonderzoek op Madura, Leontine Visser en Jos Platenkamp op Halmahera, en Sandra Niessen op Sumatra. De Josselin de Jong verwelkomde hun onderzoek als bijdragen tot Indonesië als ‘antropologisch studieveld’, een heuristisch concept dat J.P.B. de Josselin de Jong in 1935 had geïntroduceerd, en interpreteerde hun gegevens over lokale culturen als variaties op een gemeenschappelijk thema (zie zijn bundel Unity in Diversity: Indonesia as a Field of Anthropological Study, 1984).

Dat was een zeer vruchtbare benadering. De Josselin de Jong ontwikkelde de Leidse structurele richting met zijn onderwijs, vele publicaties (in het Engels, Nederlands en Frans) en talrijke contacten. Dankzij zijn vakkennis en integere optreden genoot hij groot aanzien in de antropologie, zowel in Nederland als daarbuiten. In 1961 werd hij gekozen tot erelid van de Royal Asiatic Society, Malayan Branch, in 1972 tot erelid van het Royal Anthropological Institute of Great Britain and Ireland, en in 1974 tot lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, afdeling Letterkunde. In 1983 ontving hij het Verzetsherdenkingskruis. Met anderen verzorgde hij in Leiden het onderwijs in de algemene antropologie en de antropologie van Zuidoost-Azië. Met zijn Contact der continenten (1969) schreef hij ‘een bijdrage tot het begrijpen van niet-westerse samenlevingen’ die driemaal werd herdrukt. De Josselin de Jong had grote waardering voor de werkwijze van Durkheim en Mauss, die sociologie en etnologie als complementair beschouwden. Vooral zijn artikelen over Mauss (1971) en de grondleggers van de Leidse richting (1977, 1980) zijn van blijvende betekenis. Naast de studie van religie, verwantschap en huwelijksallianties interesseerde hem vooral het fenomeen politieke mythen. Die studie vergde een combinatie van antropologie, filologie en geschiedenis, een tekstuele of literaire antropologie, die hem goed lag. Belangrijk was zijn werk over de Maleise kroniek (Sejarah Melayu) en de dynastieke mythe van Negri Sembilan, die hij interpreteerde als uitdrukking van het verbond tussen vorst en volk.

Tijdens zijn loopbaan begeleidde De Josselin de Jong 27 dissertaties; negen van zijn promovendi werden hoogleraar. De Leidse richting werd voortgezet door zijn opvolger, Reimar Schefold, zijn naaste collega, Jarich Oosten, en invloedrijke leerlingen zoals Peter Suzuki (Omaha, VS), Tom Zuidema (Illinois, VS), Jacob Vredenbregt (Jakarta, Indonesië), David Moyer (Victoria, Canada), Leontine Visser (Wageningen), Danielle Geirnaert (Parijs, Frankrijk), Jos Platenkamp (Münster, Duitsland), Koji Miyazaki (Tokyo, Japan) en Jan Brouwer (Shillong, India).